De theorie van adequate voeding

De klassieke theorie van evenwichtige voeding leidde tot een aantal zeer ernstige fouten. Een daarvan is het idee en de pogingen om ballastvrije voeding te creëren. De evenwichtige aanpak en het daaruit voortvloeiende idee van geraffineerde (ballastvrije) voeding, hebben blijkbaar aanzienlijke schade aangericht. Zo droeg een afname van het aandeel groenten en fruit in de voeding, het gebruik van geraffineerde granen, geraffineerde producten, enz. bij aan de ontwikkeling van vele ziekten, waaronder die van het cardiovasculaire systeem, het maag-darmkanaal, de lever en galwegen, stofwisselingsstoornissen, het optreden van obesitas, enz. Er werden ook een aantal onjuiste conclusies getrokken over manieren om voeding te optimaliseren. Een andere fout is het idee om elementaire voeding te gebruiken als een fysiologisch complete vervanging voor traditionele voeding. Op dezelfde manier zal directe intravasculaire voeding nooit in staat zijn om het volledige scala aan biologische effecten te bieden dat optreedt bij natuurlijke voeding. Een heel ander probleem is het gebruik van monomeren als voedingsadditieven en elementaire diëten - tijdelijk volgens medische aanbevelingen in extreme omstandigheden.

Om de verschillen tussen beide theorieën te begrijpen en de redenen waarom de klassieke theorie een belangrijk onderdeel wordt van een meer algemene theorie over adequate voeding, is het noodzakelijk om de belangrijkste bepalingen, theoretische consequenties en praktische aanbevelingen van de nieuwe theorie te karakteriseren en deze te vergelijken met de klassieke theorie. De conclusies gewijd aan de theorie van adequate voeding werden gepubliceerd in tijdschriften (Ugolev, 1986, 1987b, 1988) en in monografieën gepubliceerd in 1985 en 1987.

De belangrijkste postulaten van de theorie van adequate voeding

1. Voeding zorgt voor het behoud van de moleculaire samenstelling en compenseert de energie- en plastische uitgaven van het lichaam voor basismetabolisme, externe arbeid en groei (dit uitgangspunt is het enige dat gemeenschappelijk is in theorieën over evenwichtige en adequate voeding).
2. Normale voeding wordt niet bepaald door één enkele stroom voedingsstoffen vanuit het maag-darmkanaal naar de interne omgeving van het lichaam, maar door verschillende stromen van voedingsstoffen en regulerende stoffen die van vitaal belang zijn.
3. Niet alleen voedingsstoffen, maar ook voedingsvezels zijn essentiële bestanddelen van voeding.
4. In metabolische en vooral trofische termen is het assimilerende organisme een supra-organismisch systeem.
5. Er is sprake van een endoecologie van het gastorganisme, die wordt gevormd door de intestinale microflora, waarmee het gastorganisme complexe symbiotische relaties onderhoudt, evenals de intestinale of enterale omgeving.
6. De balans van voedingsstoffen in het lichaam wordt bereikt door het vrijkomen van voedingsstoffen uit voedselstructuren tijdens de enzymatische afbraak van macromoleculen door middel van holte- en membraanvertering, en in sommige gevallen intracellulair (primaire voedingsstoffen), en door de synthese van nieuwe stoffen, waaronder essentiële, door de bacteriële flora van de darm (secundaire voedingsstoffen). De relatieve rol van primaire en secundaire voedingsstoffen loopt sterk uiteen.

Laten we enkele van deze postulaten wat gedetailleerder beschrijven.

Zoals u ziet, verschillen de basisprincipes van de theorie van adequate voeding fundamenteel van de theorie van evenwichtige voeding. Eén ervan is echter gemeenschappelijk: voeding behoudt de moleculaire samenstelling van het lichaam en voorziet in de energie- en plastische behoeften.

Bovendien zijn mens en hogere dieren in metabolische en trofische relaties geen organismen, maar in wezen supraorganismale systemen. Deze laatste omvatten, naast het macro-organisme, de microflora van het maag-darmkanaal - micro-ecologie en enterale omgeving, die de interne ecologie van het organisme vormen, oftewel endo-ecologie. Positieve symbiotische relaties worden onderhouden tussen het gastheerorganisme en zijn micro-ecologie.

De theorie van adequate voeding, in tegenstelling tot de theorie van evenwichtige voeding, koppelt niet alleen normale voeding en voedselopname aan één stroom van verschillende voedingsstoffen die vrijkomen als gevolg van de vertering van voedsel in het maag-darmkanaal in de interne omgeving van het lichaam, maar accepteert ook het bestaan van ten minste drie andere belangrijke vitale stromen. De eerste is de stroom van regulerende stoffen (hormonen en hormoonachtige verbindingen) die worden geproduceerd door de endocriene cellen van het maag-darmkanaal en worden gevormd in de inhoud ervan. De tweede stroom bestaat uit bacteriële metabolieten. Deze omvat ballaststoffen van voedsel en voedingsstoffen die worden gewijzigd onder invloed van de bacteriële darmflora, evenals producten van de vitale activiteit ervan. Met deze stroom komen secundaire voedingsstoffen in de interne omgeving van het lichaam terecht. Deze omvat ook toxische stoffen, waaronder voedseltoxines, evenals toxische metabolieten die in het maag-darmkanaal worden gevormd door de activiteit van de bacteriële darmflora. Blijkbaar is deze stroom fysiologisch van aard. De derde stroom bestaat uit stoffen afkomstig van besmet voedsel of een besmette omgeving, waaronder xenobiotica. Tot slot zijn volgens de theorie van adequate voeding de zogenaamde ballaststoffen, waartoe vooral voedingsvezels behoren, een evolutionair belangrijk bestanddeel van voeding.

Alle postulaten van de theorie van adequate voeding zijn met elkaar verbonden en vormen een geheel van nieuwe en onconventionele ideeën, benaderingen, onderzoeksmethoden en -technieken.

Soms wordt de theorie van adequate voeding bekritiseerd omdat ze te "verterend" zou zijn. Dit is niet waar - ze is biologisch en technologisch van aard, dat wil zeggen dat ze veel belang hecht aan de evolutionaire kenmerken en de werking van de mechanismen die de opname van voedsel garanderen. Deze benadering stelt ons in staat een aantal problemen te beschouwen die onvoldoende werden beoordeeld door de klassieke theorie, maar die vanuit trofologisch oogpunt van doorslaggevend belang zijn.