Onderzoek van hersenzenuwen. IX- en X-paar: Linguale en vaguszenuwen

De motorische tak van de nervus glossopharyngeus innerveert de stylopharyngeus-spier (m. stylopharyngeus).

De autonome parasympathische secretoire takken gaan naar het otische ganglion, dat op zijn beurt vezels naar de parotis speekselklier stuurt. De sensorische vezels van de nervus glossopharyngeus voorzien het achterste derde deel van de tong, het zachte gehemelte, de farynx, de huid van het uitwendige oor, het slijmvlies van het middenoor (inclusief het binnenoppervlak van het trommelvlies) en de buis van Eustachius; viscerale sensorische afferenten geleiden impulsen van de carotis sinus; smaakvezels geleiden de smaakzin van het achterste derde deel van de tong. De nervus vagus innerveert de dwarsgestreepte spieren van de farynx (met uitzondering van de stylopharyngeusspier), het zachte gehemelte (met uitzondering van de spier die het zachte gehemelte aanspant, aangestuurd door de nervus trigeminus ), de tong (m. palatoglossus), het strottenhoofd, de stembanden en de epiglottis. De vegetatieve takken gaan naar de gladde spieren en klieren van de keelholte, het strottenhoofd, de inwendige organen van de borst- en buikholte. Viscerale sensorische afferenten geleiden impulsen vanuit het strottenhoofd, de luchtpijp, de slokdarm, de inwendige organen van de borst- en buikholte, vanuit de baroreceptoren van de aortaboog en chemoreceptoren van de aorta. De sensorische vezels van de nervus vagus innerveren de huid van de buitenkant van de oorschelp en de uitwendige gehoorgang, een deel van de buitenkant van het trommelvlies, de keelholte, het strottenhoofd en de dura mater van de achterste schedelgroeve.

De nervus glossopharyngeus en de nervus vagus delen meerdere kernen in de medulla oblongata en lopen dicht bij elkaar; hun functies zijn moeilijk te scheiden en daarom worden ze gelijktijdig bestudeerd.

Bij het afnemen van de anamnese wordt gekeken of de patiënt problemen heeft met slikken of met het spreken (stem).

Stem

Er wordt aandacht besteed aan de helderheid van de spraak, het timbre en de sonoriteit van de stem. Als de stembanden niet goed functioneren, wordt de stem hees en zwak (zelfs tot afonie toe). Door een disfunctie van het zachte gehemelte, dat de ingang van de nasopharynx tijdens het foneren niet voldoende afdekt, ontstaat een nasale toon van de stem (nasolalie). Een disfunctie van de larynxspieren (beschadiging van de nervus vagus) beïnvloedt de uitspraak van hoge tonen (ie-ie-ie), waarvoor convergentie van de stembanden nodig is. Om zwakte van de gezichtsspieren (VII paar) en de tongspieren (XII paar) uit te sluiten als mogelijke oorzaak van de spraakstoornis, wordt de patiënt gevraagd om labiale (ppp, mi-mi-mi) en anterieure linguale (la-la-la) klanken of lettergrepen die deze bevatten uit te spreken. Een nasale stem wordt onthuld bij het uitspreken van lettergrepen met keelklanken (ga-ga-ga, kai-kai-kai). De patiënt wordt ook gevraagd krachtig te hoesten. Een patiënt met acute unilaterale stembandverlamming kan de klank "ie-ie-ie" niet uitspreken of krachtig hoesten.

Zacht gehemelte

Het zachte gehemelte wordt onderzocht wanneer de patiënt de klanken "aaa" en "ie" uitspreekt. Er wordt beoordeeld hoe volledig, krachtig en symmetrisch het zachte gehemelte omhoog komt tijdens het foneren; of de huig van het zachte gehemelte naar de zijkant afwijkt. Bij een unilaterale parese van de spieren van het zachte gehemelte blijft het zachte gehemelte aan de aangedane zijde achter tijdens het foneren en wordt het door gezonde spieren naar de tegenovergestelde kant van de parese getrokken; de huig wijkt naar de gezonde kant af.

Palatale en faryngeale reflexen

Met een houten spatel of een strookje papier wordt voorzichtig het slijmvlies van het zachte gehemelte aangeraakt, afwisselend aan beide zijden. De normale reactie is het omhoog trekken van het zachte gehemelte. Vervolgens wordt de achterwand van de keelholte aangeraakt, zowel rechts als links. De aanraking veroorzaakt slik- en soms kokhalsbewegingen. De reflexrespons komt in verschillende mate tot uiting (bij ouderen kan deze afwezig zijn), maar is normaal gesproken altijd symmetrisch. De afwezigheid of vermindering van reflexen aan één zijde duidt op perifere schade aan de IX- en X-paren hersenzenuwen.