Weefseltransplantatie: procedure, prognose

Huidallografts worden gebruikt bij patiënten met uitgebreide brandwonden en andere aandoeningen waarbij sprake is van enorm huidverlies. Allograften worden gebruikt om grote beschadigde gebieden te bedekken, waardoor vocht- en eiwitverlies wordt verminderd en invasieve infecties worden voorkomen. Alle allograften worden uiteindelijk afgestoten, maar de blootgestelde gebieden produceren goed gevasculariseerd granulatieweefsel dat autografts van de eigen genezen huid van de patiënt accepteert. Huidcellen kunnen op kweek worden gekweekt en vervolgens worden teruggeplaatst op de verbrande patiënt om grote brandwonden te bedekken, of er kan kunstmatige huid worden gebruikt die is gecreëerd met behulp van celkweek op een synthetische scaffold. Split-thickness huidtransplantaten worden gebruikt om de genezing van kleine wonden te bevorderen. Een klein stukje weefsel van enkele millimeters dik wordt speciaal behandeld en de donorhuid wordt op de transplantatieplaats geplaatst.

Kraakbeentransplantatie wordt toegepast bij kinderen met aangeboren afwijkingen aan de neus of oren en bij volwassenen met ernstige gewrichtsschade of -vernietiging (bijvoorbeeld ernstige artrose). Chondrocyten zijn beter bestand tegen afstoting, mogelijk omdat de kleine populatie cellen in hyalien kraakbeen door de kraakbeenmatrix wordt beschermd tegen aanvallen van immuuncellen.

Bottransplantatie wordt gebruikt om grote botdefecten te reconstrueren (bijvoorbeeld na een massieve resectie van bottumoren). Levensvatbare donorbotcellen overleven niet in de ontvanger, maar de dode matrix van het allotransplantaat kan de osteoblasten van de ontvanger stimuleren om de matrix te herkoloniseren en nieuw bot te vormen. De matrix fungeert als een steiger voor het verbinden en stabiliseren van de defecten totdat er nieuw bot wordt gevormd. Kadaverallotransplantaten worden ingevroren om de immunogeniciteit van het bot (dat dood is op het moment van implantatie) te verminderen en geglyceroliseerd om de levensvatbaarheid van de chondrocyten te behouden. Na implantatie wordt geen immunosuppressieve therapie gebruikt. Hoewel patiënten anti-HLA-antilichamen ontwikkelen, laten vroege observaties geen kraakbeenafbraak zien.

Autotransplantaten van het bijniermerg worden stereotactisch in het centrale zenuwstelsel geplaatst, wat naar verluidt de symptomen van de ziekte van Parkinson verlicht. Ook zijn allotransplantaten van bijnierweefsel, met name van foetale donoren, voorgesteld. Foetaal ventraal middenhersenweefsel (mesencefalon) zou stereotactisch in het putamen van patiënten met de ziekte van Parkinson zijn geïmplanteerd om rigiditeit en bradykinesie te verminderen. Vanwege het ethische en politieke debat over het gebruik van menselijk foetaal weefsel lijkt het echter onwaarschijnlijk dat er voldoende grote gecontroleerde studies zullen worden uitgevoerd om transplantatie van foetaal zenuwweefsel adequaat te evalueren. Xenotransplantaten van endocrinologisch actieve cellen van varkensdonoren worden momenteel getest.

Foetale thymusimplantaten van doodgeboren baby's kunnen de immunologische respons herstellen bij kinderen met thymusaplasie en de gevolgen van een abnormale lymfoïde ontwikkeling. Omdat ontvangers immunologisch niet reageren, is immunosuppressieve therapie niet nodig, maar kan er wel ernstige graft-versus-hostziekte ontstaan.